Bijbelverhaal: David en Goliat

David vecht tegen Goliat
Een nieuwe oorlog

171De Filistijnen wilden weer een ​oorlog​ beginnen tegen Israël. Ze kwamen bij elkaar in Socho, in het gebied Juda. Ze maakten een kamp tussen de steden Socho en Azeka, bij de plaats Efes-Dammim.

2Saul​ verzamelde het ​leger​ van Israël en maakte een kamp in het Eikendal. Daar stelden de Israëlieten zich tegenover de Filistijnen op. 3De Filistijnen stonden op de ene berg, en de Israëlieten op de andere berg. Het dal lag tussen hen in.

Er komt een sterke soldaat naar voren

4Toen kwam er uit het kamp van de Filistijnen een sterke ​soldaat​ naar voren. Zijn naam was Goliat en hij kwam uit de stad ​Gat. Hij was bijna 3 meter lang. 5Hij had een ​bronzen​ ​helm​ op zijn hoofd, en hij had een ​harnas​ aan dat meer dan 50 kilo woog. 6Om zijn benen had hij ​bronzen​ beschermplaten, en op zijn rug hing een ​bronzen​ ​zwaard. 7Zijn ​speer​ was zo dik als een paal, en de punt van de ​speer​ was gemaakt van 6 kilo ijzer. Een knecht droeg het ​schild​ van Goliat en liep voor hem uit.

Goliat wil vechten

8Goliat ging in het dal staan en riep naar de Israëlieten: ‘Waarom zijn jullie eigenlijk hierheen gekomen? Om te vechten? Ik ben een Filistijn, niemand is de baas over mij. Maar jullie zijn ​slaven​ van ​Saul. Kies één van jullie ​soldaten​ uit en laat hem naar mij toe komen. 9Als hij mij verslaat, dan zullen wij jullie ​slaven​ worden. Maar als ik hem versla, dan zullen jullie onze ​slaven​ worden. Dan moeten jullie voor ons werken. 10Stuur een ​soldaat, dan kunnen we tegen elkaar vechten.’

11Saul​ en alle Israëlieten hoorden wat Goliat zei. Ze schrokken en waren doodsbang.

David wil tegen Goliat vechten

32David​ zei tegen ​Saul: ‘U moet niet bang zijn voor die Filistijn. Ik zal tegen die man gaan vechten.’ 33Maar ​Saul​ zei: ‘Jij kunt helemaal niet tegen die Filistijn vechten. Jij bent nog maar een jongen en hij is een man. Hij vecht al vanaf zijn jeugd.’

34Toen zei ​David: ‘Ik pas vaak op de schapen en ​geiten​ van mijn vader. Soms komt er een leeuw of een beer die een schaap grijpt. 35Dan ga ik erachteraan en sla dat wilde dier neer. En ik red het schaap uit zijn bek. En als het wilde dier tegen mij op springt, grijp ik het bij zijn keel en dood ik het.

36Ik heb dus leeuwen en beren verslagen. En met die ongelovige Filistijn zal het net zo gaan. Want hij denkt dat het ​leger​ van de levende God niets waard is. 37De Heer heeft mij al vaak geholpen als ik aangevallen werd door leeuwen en beren. Hij zal mij nu ook helpen als ik vecht tegen die Filistijn.’

Toen zei ​Saul​ tegen ​David: ‘Ga dan maar. De Heer zal je helpen.’

David is niet gewend aan een harnas

38Saul​ wilde dat ​David​ een ​helm​ zou opzetten en een ​harnas​ zou aantrekken. Hij gaf hem daarom zijn eigen ​bronzen​ ​helm​ en zijn eigen ​harnas. 39David​ maakte het zwaard van ​Saul​ vast aan zijn riem. Hij probeerde een stukje te lopen. Maar dat lukte niet, omdat hij niet gewend was om in een ​harnas​ te lopen. Daarom zei hij tegen ​Saul: ‘Ik kan hier niet in lopen. Dat ben ik niet gewend.’ En hij trok het ​harnas​ van ​Saul​ weer uit.

40Toen pakte ​David​ zijn stok. Daarna zocht hij in een kleine rivier vijf gladde stenen voor zijn slingerwapen. Die stopte hij in zijn tas. En terwijl hij naar Goliat liep, hield hij zijn wapen in zijn hand.

David vertrouwt op de Heer

41Ook Goliat kwam steeds dichterbij. Voor hem liep een knecht met zijn ​schild. 42Toen zag Goliat dat ​David​ een knappe jongen was met rood haar. En omdat ​David​ nog heel jong was, begon Goliat hem belachelijk te maken. 43Hij zei: ‘Ben ik soms een ​hond? Kom je daarom naar mij toe met een stok? Mijn ​goden​ zullen ervoor zorgen dat het slecht met je afloopt. 44Kom maar hier, als je durft. Dan voer ik je aan de vogels en de wilde dieren.’

45Maar ​David​ zei: ‘Jij vertrouwt op je wapens. Maar ik vertrouw op de machtige Heer, de God die het ​leger​ van Israël helpt. Jij denkt dat die God niets waard is. 46Maar vandaag zal de Heer ervoor zorgen dat ik jou versla. Ik zal je hoofd afhakken, en ik zal de andere Filistijnen voeren aan de vogels en de wilde dieren. Dan zal de hele wereld weten dat Israël een God heeft. 47Dan zal iedereen weten dat de Heer iemand zonder wapens kan laten winnen. Want de Heer beslist wie de strijd zal winnen, en hij zal mij helpen.’

David verslaat Goliat

48Goliat wilde ​David​ aanvallen, en hij kwam steeds dichterbij. ​David​ rende naar Goliat toe 49en pakte een steen uit zijn tas. Hij deed die in zijn slingerwapen en gooide hem naar Goliat. De steen raakte het voorhoofd van Goliat zo hard, dat hij voorover viel. 50Zo won ​David​ de strijd met een slingerwapen en een steen. Hij versloeg Goliat en doodde hem, ook al had hij niet eens een zwaard.

51David​ rende naar Goliat toe. Toen hij bij hem stond, pakte hij het zwaard van Goliat. Daarmee hakte hij het hoofd van Goliat af. Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, vluchtten ze weg.

52Maar toen kwamen de ​soldaten​ van Israël en Juda. Zij begonnen te schreeuwen en ze achtervolgden de Filistijnen. Ze achtervolgden hen tot aan de stad ​Gat​ en tot aan de ​poorten​ van Ekron. Overal lagen dode Filistijnen, vanaf Saäraïm tot aan ​Gat​ en Ekron. 53Na de achtervolging gingen de Israëlieten terug. Ze gingen naar het legerkamp van de Filistijnen en roofden het helemaal leeg.

Dit bericht hoort bij Ontdekkerk-editie: 

Categorie: 

Zircon - This is a contributing Drupal Theme
Design by WeebPal.